Het rapport van IT Nutrition & Food over de kwaliteit van nagescheiden kunststoffen blies de discussie voor- of nascheiden weer leven in. Honderd jaar geleden echter bogen ingenieurs en geïnteresseerde leken zich al over mechanische sortering om verlies van 'waardevolle grondstoffen' te voorkomen. Net als nu liepen economische, technische en politieke argumenten door elkaar heen.

 

Nadat Nederland rond 1850 getroffen werd door hongersnood en epidemieën, waarvan de cholera van 1866 de spreekwoordelijke druppel was, ontstond er een beweging die een einde wilde maken aan de erbarmelijke en onhygiënische omstandigheden waarin een groot deel van de bevolking leefde. Deze beweging, al gauw de Hygiënisten genoemd, werd geleid door artsen en apothekers, maar ook ingenieurs verdiepten zich in technische oplossingen voor het probleem. Vanaf 1870 wordt hygiëne een toverwoord, het equivalent van 'goed'. Iedereen die zich kritisch uitlaat over de beweging wordt weggezet als een tegenstander van de 'volkshygiëne'. Wie is er nu immers tegen een betere hygiëne?

De ingenieursstand ontwerpt ondergrondse rioolstelsels, kort daarop volgen industriële verbrandingsovens. De voormannen van deze ovens, Perk uit Rotterdam en De Groot uit Amsterdam, verzetten zich tegen scheiding van afval. In 1923 stopt De Groot de handmatige voorsortering bij de stort en de verbranding met als argument dat het onverantwoordelijk is jonge mensen in een dergelijke onhygiënische omgeving te laten werken. De opvolger van De Groot, ir. A. Noppen, constateert in 1940 tevreden dat de vuilverbranding een einde heeft gemaakt 'aan het particulier winstbejag ten koste van de volkshygiëne'.

Mechanische sortering

Toch verstomt de oproep tot sortering niet. Een fervent voorstander is A.S. van Reesema, gepensioneerd commissaris van de 'Maatschappij tot Ammoniakbereiding uit Faecaalstoffen'. In het 'Tijdschrift der Maatschappij van Nijverheid' en De Economist pleit hij rond 1910 vurig vóór mechanische sortering. Van Reesema stopt niet bij de theorie: hij vindt de directeur Gemeentereiniging van Den Haag bereid een loods tot zijn beschikking te stellen om sorteerproven te doen. Hij onderscheidt zomer- en winterafval (droger en natter) en zijn proeven bestrijken dan ook enkele maanden.
Om niet bij voorbaat de hoon van de Hygiënisten op zich te laden, wil hij 'naar den oven verwijzen dat wat te omvangrijk is voor mestverwerking of besmet is bij ziekten.' Ook bepleit hij mechanisch sorteren, in plaats van handmatig, weer om redenen van hygiëne. Van Reesema moet alles zelf ontwikkelen: een blaasmachine, zeven, trommels, schuine tafels waarop harde voorwerpen afketsen en zachte blijven liggen. Zijn successen en mislukkingen beschrijft hij minutieus. Uiteindelijk is hij zelf tevreden met het resultaat. Op wat hij overhoudt aan compost zaait hij gras en dat 'kwam zeer welig op'. De schipper die het materiaal naar de boeren verscheept, 'verklaarde dat hij het wel altijd zoo zou willen ontvangen.'

Don Quichot

Van Reesema moet zich af en toe en Don Quichot hebben gevoeld. De Groot, tevens eindredacteur van het Technisch Gemeenteblad, besteedt nog geen letter aandacht aan de ideeën van Van Reesema, die bij een grootschalige opzet een serieuze bedreiging vormen voor zijn verbrandingsoven. Andere schrijvers, allen ingenieurs, wijzen er fijntjes op dat men wel kan zien dat Van Reesema van opleiding geen ingenieur is, kraken de sorteertechnieken die hij gebruikt heeft, maar gaan niet in op het zijn idee om grondstoffen te behouden. Een decennium later stopt De Groot de voorsortering in Amsterdam. Zijn oven komt wel vol.